Werkwoorden alles door elkaar.
Vragen:
1. Hans en Gert hebben zich erover ............ (verbazen v.t.)antwoord (optioneel): verbaasd
2. Hij ........... (gooien t.t.) de bal naar de juf.
antwoord (optioneel): gooit
3. Mijn moeder ............. (zingen v.t.) op het toneel.
antwoord (optioneel): zong
4. ............ (raden t.t) je weleens naar wat je voor je verjaardag krijgt?
antwoord (optioneel): raad
5. De burgemeester .......... (planten v.t.) de eerste boom.
antwoord (optioneel): plantte
6. Dat verhaal heeft de meester gisteren nog ............ (vertellen)
antwoord (optioneel): verteld
7. Hij ........... (dromen v.t.) er iedere nacht over.
antwoord (optioneel): droomde
8. De man .............. (besteden v.t.) zijn geld niet op de goede manier!
antwoord (optioneel): besteedde
9. Het verkeerd .................. (besteden v.t.) geld heeft voor veel problemen gezorgd.
antwoord (optioneel): bestede
10. Wij ............... (vertellen v.t.) aan de klas dat we op schoolreis gingen.
antwoord (optioneel): vertelden