Taal actief - thema 3 les 12
Vragen:
1. Noem een persoonlijk voornaamwoordantwoord (optioneel): Me;mij;jou;je;u;hem;haar;het;ons;jullie;hun;hen;ze;ik;wij;me
2. Noem een bezittelijk voornaamwoord
antwoord (optioneel): Mijn;jouw;zijn;haar;ons;die
3. Noem een aanwijzend voornaamwoord
antwoord (optioneel): Die;dit;dat;deze;zulk;zulke;degene;diegene;datgene;zo’n
4. Wat is het voorzetsel in de zin: Ik pak een koffer, want we gaan naar Spanje.
antwoord (optioneel): Naar; naar
5. Wat is het voorzetsel van de zin: Dat gebouw stamt uit de middeleeuwen.
antwoord (optioneel): Uit;uit
6. Noem het voornaamwoord van deze zin: Mijn zus Sophie ligt liever op het strand.
antwoord (optioneel): Mijn;mijn
7. Noem het voegwoord van de zin: Ik eet de appel, want dat vind ik lekker.
antwoord (optioneel): Want; want;want;wand;wandt
8. Noem de lidwoorden.
antwoord (optioneel): De;de;Het;het;Een;een;de, het en een;de het een;de, het, een;de,het,een